Quelinda
Quelinda
Heb jij dat ook weleens? Een heldere, haast kinderlijke ingeving? Zomaar iets eenvoudigs waar je nooit eerder bij stilgestaan hebt? Tot dat ene moment. Het kan een ding, een woord, een naam zijn…
Het komt vast door de rust die ik ervaarde toen ik de kokosnoot open maakte. Geen gedoe meer met een hamer, theedoek en een hoop splinters zoals vroeger thuis. Maar gecontroleerd en geleerd hier in de Caribbean. De noot links in de hand langzaam ronddraaiend en met rechts en de achterkant van een groot mes over het midden tikkend totdat het open splijt.
Ik staar naar de twee bruine helften met spierwit vruchtvlees. Het lijkt precies op een Bounty reep! Ineens realiseer ik het me. Dáár heeft de fabrikant het idee natuurlijk van! Vroeger vond ik de reep al heerlijk. Dan knabbelde ik de chocolade van de buitenkant waarna mijn vingers natuurlijk vreselijk plakten. Mijn vader probeerde me tevergeefs te overtuigen dat het beter was voor de smaakbeleving hapjes in zijn geheel te nemen.
‘Een stukje paradijs op aarde’, zo luidde de slogan van de reep die vernoemd is naar de Bounty eilanden bij Nieuw-Zeeland. Zo ver zullen wij met Quelinda niet gaan. Maar waar we nu voor anker liggen? Dat is heus een Bounty-waardig, paradijselijk eiland!
Paradijsje op aarde, of toch niet?
Hier op Coco Banderas Cays ligt zand, zo zacht, net nep. Een plaatje uit de reisgids om bij weg te dromen. Ritselende palmbladeren en zeeschelpen met roze binnenkanten spoelen aan vanuit een azuurblauwe zee alsof het gewoon is. Dit eiland is één van de ruim 350 eilandjes van de Guna Yala, voorheen San Blas. Officieel hoort het bij Panama maar sinds de revolutie, nu 99 jaar geleden, voeren de Guna Yala indianen eigen regie.
Mangroven, palmboomeilanden en drukbevolkte dorpjes midden in zee wisselen elkaar af. In totaal wonen er zo’n 55.000 mensen. Het oogt als een paradijsje op aarde. Of toch niet? Nou, soms wel en dan weer allesbehalve.
De Guna Yala is tot dusver het mooiste maar niet het gemakkelijkste vaargebied. Het gebied ligt in de Caribische zee aan lagerwal. De oceaan stuwt ons voortdurend gewillig richting kust en de wind blaast meestal uit verkeerde hoek. Wat zeilen, zonder opkruisen en tegen golven in stampen, haast onmogelijk maakt. De motor gaat dan ook regelmatig aan en ondanks onze ruime hoeveelheid diesel zijn we blij dat we onderweg nog wat konden scoren. De ruim twee dagen van Colombia naar hier zonder goede wind hadden aardig ingehakt in de dieselvoorraad.
Hier, tussen de uitgeholde, varende boomstammen door, voelt de ronkende motor vreemd. Het geluid en de geur zijn een inbreuk op de pure omgeving. Tegelijk is het een betrouwbare partner die ons, tussen riffen en brekende golven, veilig naar de volgende ankerplek loodst. Het gebied is imponerend, rauw en puur in alle opzichten.
We hebben geluk. Aan het begin van de Guna Yala spreken we af met
Topaas, een Nederlandse zeilboot die ook richting Panama vaart en later de Pacific op zal gaan. Martin en Ilke hebben we op de
vertrekkersdag in Nederland ontmoet en onderweg zijn we ze met hun vier kinderen meermaals tegengekomen. Samen opvaren is niet alleen gezellig. Met elkaar stappen ondernemen geeft net dat beetje extra zelfvertrouwen wat je soms nodig hebt om van gebaande paden af te durven wijken. En dat is niet alleen tijdens het zeilen.
Zijn we wel welkom?
Voor het eerst met de bijboot naar de kant pruttelen en een dorpje binnen wandelen is zo’n moment. Hoe zal het zijn? Waar mogen we ons bootje neerleggen? Bij die boom of toch maar op het strandje? Zullen we er welkom zijn?
In afwachting van Topaas hebben Paul en ik de tijd om de spreekwoordelijke kat uit de boom te kijken. Een ulu, een boomstamkano, peddelt voorbij. De man zegt gedag en werpt een handlijntje uit voor het avondmaal. Kinderen spelen bij de waterlijn. Een jongen, neemt voor zijn hut plaats op een boven het water hangende autoband, schuift zijn blote billen over de rand en laat een drol in het water vallen. Ernaast klotst heengedreven plastic en ander vuil tegen de kade. Ieders behoefte gaat rechtstreeks de zee in. Net als bij ons. Soms is het luxer. Houten hutjes op palen in zee met een gat in de vloer. De vroegere po buitenshuis komt hier weer tot leven.
Topaas is intussen gearriveerd. Ook bij hen is het inklaren, in het onstuimig gelegen Obaldia, soepel verlopen. De goedkeuring om door Panama en de Guna Yala te reizen is binnen. En hier in het nabijgelegen Puerto Permé, een klein achter rif verscholen baaitje met meer dan genoeg vis voor de rondvliegende pelikanen, kan het avontuur beginnen.
Eenmaal geïnstalleerd varen we de bijbootjes het strand op om het dorpje te verkennen. Bij de voetbaltribune en een drassig veldje schuilen we voor de regen. Regen is hier nooit koud, eerder verfrissend. Modderige zandpaadjes met bananenbomen en kokospalmen leiden ons naar de bewoonde wereld. Mensen komen ons tegemoet. ‘Ola!’ Het wordt de komende weken het door ons meest uitgesproken woord.
Nieuwsgierige, vriendelijke en ook gereserveerde gezichten kijken ons aan. We zijn blonde reuzen. De Guna Yala indianen zijn één van de kleinsten mensen ter wereld. Pezig, krachtig gebouwd met gitzwart haar. Vrouwen dragen een traditionele mola. Een katoenen, uit laagjes bestaande, geborduurde doek gedragen om hun middel. Er kunnen verschillende symbolen op staan. Een vrucht, een vis, een vogel. Elk met een eigen betekenis. Om handen en onderbenen worden circulaire rijen kraaltjes gedragen. Mannen en kinderen dragen ‘gewone’ kleding. En de allerkleinsten? Schattig geborduurde luierachtig broekjes als je geluk hebt dat te zien. Ik zou zo graag foto’s maken, maar dat willen ze liever niet.
Het pad naar het dorpje gaat op in zijn omgeving. Aangeveegde, aarden straatjes zijn opvallend schoon. Er is ook afval, vooral plastic valt op, maar dat ligt verzameld aan de buitenrand van het dorp. Guna’s wonen in hutten gemaakt van wanden suikerriet, bamboe, hout en een enkele keer beton. Daken bestaan uit palmbladeren, soms uit golfplaat. De sfeer is kalm. Stress lijkt ver weg.
Overal hangen lijntjes met wasgoed en liggen maiskorrels en cacao op kranten te drogen. Rokende vuurtjes en bungelende hangmatten. Alerte katten en honden die de neus opsteken. Dieper uit het bos komt een man vandaan gelopen met een zak geschoten wild. De ezel brengt kammen banaan mee terug.
‘Ola!’ klinkt het dan weer. Een groet uit elke hoek. Kinderen wandelen nieuwsgierig mee of maken een ommetje om ons nog een keer te kunnen bekijken.
We voelen ambivalentie. Zoveel mogelijk zien en ervaren maar geen indringer in deze ongerepte indianenwereld willen zijn. Aapjes kijken, dat mag het vooral niet zijn. Maar hier, aan de oostelijke zijde van de Guna Yala lijkt het wel andersom. Juist wij worden bekeken! En dat is een gekke gewaarwording.
Door de regen is het stervensbenauwd geworden. Bij het dorpswinkeltje kopen we koude, mierzoete limonade nadat we gevraagd hebben of het wel mogelijk is. Soms is er alleen genoeg voor de mensen zelf. Heel veel meer dan rijst, meel, tonijn, eieren en zeep is er niet te koop. Dat wisten we. Quelinda is afgetopt met eten. Zonder winkel houden we het makkelijk twee maanden vol. Onderweg hopen we op een visje, wat groente en fruit.
De man geeft ons een tros bananen cadeau. We nemen er allemaal eentje en de rest geef ik weg aan de eerste kindjes die we tegenkomen. Vanavond wordt hier oudjaar gevierd. We mogen ook in het dorpje zijn en vuurwerk kunnen we bij het strandje afsteken.
Langzaam valt de avond in. Mijn veel te hete trui, tegen bloedhete vetspetters, kan eindelijk uit. Ik ben blij klaar te zijn met de zelfgemaakte appelbeignets. Het haalt het niet bij oliebollen maar geslaagd zijn ze. Een deinende pan olie aan boord? Dat nooit meer! Gewoonweg te gevaarlijk.
In het dorpje branden steeds meer gekleurde lichtjes. Er klinkt muziek. Aan boord is de stemming uitgelaten wanneer we een half uur voor de jaarwisseling met champagne, limonade en vuurwerk naar de kant varen. De bijboten parkeren we weer op het strandje en we nemen plaats op de vertrouwde voetbaltribune. Het is er stil. Niemand te zien en het dorpje lijkt ver weg. Senang genoeg om er naartoe te wandelen voelen we ons niet. We willen geen stoorzender zijn. Of misschien zijn we gewoon toch te verlegen? Dat kan ook.
Sterretjes zien
Het is bijna zover. Tien, negen, acht, zeven, zes…
2023 was een jaar met uitersten als nooit tevoren. Op eigen kiel bereikten we Suriname. Vervolgden de route door de Caribbean naar Tobago, Martinique, Dominica, Guadeloupe, Grenada en nog veel meer. Een jaar waarin we mochten ontdekken, grenzen verleggen, en dromen waarmaken. Een jaar met telefoontjes die ons leven stillegden. Paul nam afscheid van zijn vader, moeder en broer. Onze zeilreis kwam op losse schroeven te staan maar we verzamelden de moed om terug te keren naar ons drijvende huisje. We zouden wel zien waar het schip strandde, vertrouwden op elkaars veerkracht. De zin kwam terug. In Bonaire ervaarden we rust en Colombia bezorgde ons kippenvel.
Het voelt weer goed om ons idiote plan af te maken. Allebei hebben we sterk de indruk dat we juist door degenen die we kwijt zijn geraakt nog altijd worden aangemoedigd om door te gaan.
Vijf, vier, drie twee, één… gelukkig nieuwjaar!!!
De champagnekurk knalt tegen het golfplaten dakje van de tribune. We proosten op het leven, op een avontuurlijk, veilig jaar. De eerste knalerwten worden weggesmeten en sterretjes schitteren. De glow in the dark armbanden die ik voor vertrek eens bij de Action vond zijn een succes. Het is echt feest!
Spontaan komen er vier jongeren aangewandeld.
‘Ola! Feliz año nuevo!’
We maken kennis en wensen ze van hetzelfde. De vrouwelijk, geklede knul komt gezellig dicht bij me zitten en vraagt of ik een slokje van zijn biertje wil. In Colombia leerde ik al dat ‘eigen ruimte’ hier onbekend is. Intussen went het een beetje. Guna mannen kleden zich graag als vrouw. Uitdagend of juist traditioneel met een mola, kraaltjes en hoge tonen in de stem. En om het vrouwelijke nog meer te accentueren lopen er soms gevraagd kinderen mee. Een stigma lijkt er niet te zijn.
Ik bedank voor het slokje. Ik geniet nog van de zeldzame champagne. En eerlijk is eerlijk, ik twijfelde, durfde de zijne niet te nemen. Het onbekende maakte toch weer onbemind. Zelf deel ik mijn laatste bodempje. Hij wil graag mijn bubbels proeven en vindt het lekker. De anderen nemen ook en trekken een vies gezicht. Ik moet erom lachen, we hebben lol. Wat moet dat anders voor ze zijn.
De sterretjes hebben een magische aantrekkingskracht. De één na de ander komt het dorpje uit gewandeld. Topaas heeft er zoveel mee gebracht dat we er aan iedereen wel eentje brandend kunnen uitdelen. Het is één groot spektakel. Hollend met het sterretje in de hand en zwaaiend in de rondte, vliegen de Guna´s over het veldje. Er wordt gegild en uitbundig gelachen. Sommigen willen dat we hetzelfde sterretje nog eens aansteken omdat het op is. We leggen uit dat dat niet gaat. De teleurstelling is zichtbaar. Anderen vinden het eng, maar nieuwsgierigheid wint van de angst voor het onbekende. Nog nooit was zulk eenvoudige vuurwerk zo spectaculair. Hier op deze tribune, in dit kleine onbezorgd lijkende paradijsje, zitten wij eerste rang.
Met z’n tweeën zouden we zo laat niet meer naar de donkere wal gevaren zijn. Zo samen heb je net wat meer lef.
Oogjes zoeken in het donker
Nieuwjaarsdag varen we verder. De nieuwe ankerbaai, Bahia de Masargandi ligt in de middle of knowhere. We zijn omringd door groen en bergen van het Panamese vasteland. In de verte ligt de ingang naar open zee waar we door naar binnen gekomen zijn. Deze avond hebben we een spannend plannetje bedacht en iedereen is uitgelaten. Quelinda en Topaas gaan op slot met de ankerlichten aan. Dan kunnen we ze straks goed terugvinden.
Het is aardedonker. De maan is er nog niet. In onze bijbootjes roeien we dicht langs het mangrovebos en scannen met de zaklamp over de in het water stekende wortels. Dan weer omhoog, tussen de bomen. We zijn op zoek naar oogjes die oplichten. Oranje en witte.
‘Let op jongens!’ zegt Paul. ‘Daar in die boom. Zien jullie ze?’
Twee witte oogjes lichten op.
‘Ja!’ gil ik nog net niet. Mijn hemel, zou het echt?
Iedereen wil het zien, maar niet van te dichtbij. Want dit hadden we wel bedacht maar niet verwacht. Dus voorzichtig. Een langgerekt groen lijf wordt zichtbaar. Even verder op de tak zit een kleine reiger. De grote boomslang heeft het duidelijk op de ziel gemunt. De vogel schrikt van ons geluid en vliegt op. Zich niet realiserend dat wij zijn redding zijn.
Nog vol van wat we zojuist zagen, peddelen we door. Nu wat verder weg van het groen.
‘Stop! Daar! Oranje oogjes!’ zo zachtjes mogelijk naderen we het naar zwavel stinkende slootje en bewegen de lamp heen en weer over het water.
‘Daar ligt ie!’
Een kaaiman van anderhalve meter ligt rustig op wacht. We mogen zelfs dichtbij komen. Maar dan wordt het te heet onder zijn voeten en verdwijnen de oogjes onder water.
Die avond voelen we ons echte avonturiers en zien er wel zeven. De oranje oogjes zijn kaaimannen. De witte zijn boomslangen. Skills die we in Suriname geleerd hebben. Freek Vonk zou trots zijn.
En ook nu geldt, met z’n tweeën zouden we niet zijn gaan speurneuzen. Maar samen met onze buddyboot wordt het een mooie uitdaging. En dan is dit nog maar het begin.
Alle rechten voorbehouden | Share a Lot