Bloedmooi

Met de rugzak op lopen we over de boulevard richting bushalte. Metershoge golven stuiven genadeloos het strand op. Colombianen maken er foto’s van en het haalt zelfs de krant.
Zo was het ook bij onze aankomst vorige week. Het was laat, donker en het gierde 30 knopen. Dat is windkracht 7. De twee dreigende rotspunten waar Quelinda tussendoor moest, leken dichtbij en steil alsof we ze zouden schampen. Onrustig surften we het havengebied binnen. Er was amper tijd om de lijnen klaar te leggen en eerder op zee mezelf eraan wagen, zou levensgevaarlijk zijn. Vermoeid en onder spanning na een onstuimige tocht van drie dagen, moest er snel gehandeld worden. Paul stond achter het roer, ik aan dek. De wind maakte het onmogelijk elkaar te verstaan. En zo hadden we alle ingrediënten voor miscommunicatie en een rommelige aankomst in Santa Marta te pakken. Maar de alleraardigste marineros van de haven reageerden alert en snel via de marifoon en kwamen ons tegemoet om ons te begeleiden.
Tevoren maken we altijd een voorstelling van hoe het zal zijn, bestuderen de weerkaarten, de zee en de route en spreken af wie wat doet. Maar regelmatig loopt het toch anders dan we denken en zijn we goed in elkaar de schuld geven van dat wat misging. Het resultaat, twee chagrijnige zeezeilers die het zat zijn en zich afvragen waarom ze dit ook alweer doen. Zo begon ons avontuur in Santa Marta, Colombia.
Haar blik is niet meer van deze wereld
Colombia is na Kaapverdië het tweede land waarin we het gevoel hebben in een compleet andere wereld te zijn. Iedereen spreekt er Spaans, de derde wereldtaal die wij op kleuterniveau machtig zijn. En dat is even wennen.
De bus naar ons eerste uitje stopt. We kunnen er nog net bij. De beenruimte is zo kort dat Paul er alleen schuin in past. Het is er bloedheet. Bij elke hobbel prikt mijn rechterbovenarm in het raamscharnier. De oudere man naast ons geeft een seintje dat hij eruit wil en loopt houterig naar voren. Met zijn handen zoekt hij steun aan de bagagerekken boven zich. Het stoffen tasje aan zijn rechteronderarm bungelt zo, dat het bij elke stap voorwaarts met de onderkant tegen het hoofd van de volgende medepassagier tikt. Hijzelf heeft niets in de gaten en niemand lijkt onder de indruk. Ik moet erom lachen. De man krijgt keurig hulp bij het uitstappen. Mijn oog valt op een jonge vrouw op straat. Mijn maag krimpt ineen. Ze zit op een platte doos in versleten, vies ondergoed waar alle rek uit is. Haar knokige knietjes tegen elkaar gedrukt. Ooit was ze bloedmooi. Ze kijkt naar één van de mannen vlakbij met een blik die niet meer van deze wereld is.
Dit is een beeld waarvan ik weet dat ik het niet meer kwijtraak. Verslaving, het raakt me elke keer weer. En hier in Colombia, misschien wel de bakermat van alle drugsellende, valt het nog meer op. Ik leer dat ik beter geen geld kan geven. Eten wat we over hebben, een kop koffie, of oude kleding dat is beter. Dan kan het tenminste niet geretourneerd worden voor alsnog een paar rotcenten.
Pijnlijk duidelijk wordt dat de bedelende moeder met een huilende baby, niet altijd is wat het lijkt. Het kleintje kan zomaar geleend zijn van de echte moeder die in geldnood zit. De criminele leenmoeder betaalt haar en geeft de baby vervolgens de hele dag niets te eten. Het wordt hongerig, huilt van ellende. Onwetende langslopers geven geld aan de verkeerde. Het is hartverscheurend schrijnend. En heus, dat is niet alleen in Colombia, het is overal.
Ik zou het niet durven
Nog een half uurtje rijden en dan zijn we er. In de bus is vertier genoeg. Een verkoper met potjes menthol stapt in en vertelt in rapido tempo over de helende werking. Hij laat ons voelen en ruiken maar we hebben het echt niet nodig. De volgende die instapt is een oudere dame met een doos piepende kuikens die ze niet alleen kan tillen. Dan een straatrapper. Met een geluidsbox en improvisatie maakt de jonge gast met elke passagier een praatje en een grap. Hij kent Nederland een beetje en we worden in het oranje zonnetje gezet. Pauls brede armen worden geroemd alsof er berenkracht in zit. Het is kostelijk vermaak op weg naar Bonda, een klein bergdorp. We gaan een paar dagen proefdraaien.
Want volgende week gaat de backpack op en trekken we drie weken door Colombia. Quelinda laten we achter in de goed beveiligde jachthaven van Santa Marta.
We stappen uit bij het politiebureau. Jonge mannen op motoren wenken. Daar moeten we zijn. Het is nog een half uurtje achter op de offroad motor en dan zijn we op plaats van bestemming. Paul moet af en toe afstappen als bijrijder omdat de rotsige, modderige weg door de bergen te steil en te glad is om beiden te dragen. Bij mij gaat het rijden wel goed en dat zonder de getalenteerde bestuurder te knijpen. Ook ik heb mijn motorrijbewijs, maar hier rijden? Dat zou ik niet durven.
Kak!
De finca, een traditionele plattelandswoning, ligt verscholen in mistig groen. De ochtenden benutten we goed, dan schijnt de zon. ‘s Middags regent het pijpenstelen. We maken een hike naar zeven watervallen en zwemmen in de rivier. Maar dan wordt het fris. Ik krijg het zo koud dat het niet meer past bij het weer. Ik word overgeleverd aan de grillen van mijn darmen. Waarschijnlijk het rivierwater of de vruchtensapjes. Niet veel later is Paul ook de pineut. Voor ons allebei de eerste keer sinds vertrek uit Nederland. Iets wat we veel vaker verwacht hadden. Met samengeknepen billen reizen we terug naar Quelinda.
Ondanks dat we nog niet hersteld zijn van de poeperitis beginnen we toch aan de reis. Dit land smaakt naar zoveel meer en ons bin zuunig. Als Hollander laat je een geboekte vlucht niet lopen toch?
Na een korte binnenlandse vlucht bereiken we Bogota. Met 8 miljoen mensen op 2640 meter hoogte is het één van de hoogst gelegen hoofdsteden ter wereld. En dat voelen we. De truien en jassen gaan aan en we zijn snel buiten adem. Overdag fietsen we met een artistieke gids een kleurrijke streetart route en lukt het om foto’s te maken. Lopend met de camera in de hand is hier geen goed idee. Lees, weg telefoon. ´s Avonds blijven we net als de Colombianen netjes in het hotel. De laatste dag bezoeken we met een kabelbaan de Monserrate berg met het spierwitte klooster. Het uitzicht over de oneindige, in smog gehulde stad is fenomenaal.

De vogel is gevlogen
Colombia kent meerdere vliegvelden. Binnenlandse vluchten zijn hier gewoon. Het Amazoneregenwoud, welke een derde van het land beslaat, en het Andesgebergte zijn op veel plekken onbegaanbaar. Hoofdstad Bogota is de enige plek van waar je naar het meest zuidelijke punt kunt vliegen. De vlucht naar Letitia, midden in de Amazone, duurt twee uur. We passeren de evenaar en betreden het zuidelijk halfrond.
Letitia vormt het drielandenpunt met Peru en Brazilië. Hier bij het kerkje aan het park daar is het strakjes te doen. Nu zien we alleen wat straatverkopers die empanadas en ijsjes verkopen. Niets wijst nog op het magische schouwspel waar we op wachten. Maar dan gaat de houten deur van het kerkje open. We klimmen tussen spinnenwebben en vogelpoep omhoog de toren in. Eenmaal boven wacht een magnifique uitzicht over het park en een zon die langzaam ondergaat. Alsof dat nog niet mooi genoeg is. Maar dat is niet waar we voor gekomen zijn.
Nog eventjes. We moeten opletten dat we niet achteruit stappen op het kleine platform. Een hekje dat de trapopgang van de toren beveiligt is er niet en intussen zijn er een paar Colombianen bij komen staan. En dan zowaar begint het. Niet twee, niet honderd, niet duizend maar een veelvoud ervan. Duizenden papegaaien komen uit allerlei richtingen aangevlogen om de nacht in het parkje door te brengen. Het schelle gekwetter overstemt elk geluid. Bladerloze bomen zijn door de groene lijfjes weer gevuld en bezwijken bijna onder al het gewicht. En dat elke avond opnieuw. Maar waarom juist hier? Daar heeft niemand antwoord op.
Wanneer we de volgende ochtend nog eens langswandelen, is alles alweer gevlogen.
We nemen de snelboot naar Puerto Nariño, een traditioneel dorp aan de rivier. Met 55 kilometer per uur razen we over water, dieper het regenwoud in. Het gebied waar we naartoe gaan, bevindt zich in een rode zone. Er is een grote kans op malaria. Volgens de richtlijn betekent dat preventief malariamiddelen slikken. We hebben ze bij ons maar besluiten het na lang wikken en wegen niet te nemen. Amper hersteld van het buikgerommel zijn we bang voor bijwerkingen. We leggen onszelf een strikt smeerregime op, slapen onder de klamboe en dragen lange kleding op uren dat muggen actief zijn.
Refugio Maiku, een hostel gehuld in bamboe, klimplanten en hangmatten is onze uitvalsbasis. We gaan de rauwe natuur in en beleven de fear-factor op een nachtelijke tocht. We staan oog in oog met kaaimannen, piranha’s, nesten tarantula’s, een slang, gifkikkers en schorpioenen. Man, wat was ik bang daar in het donker.

De laatste Amazonedag maken we een uitje naar Peru. Aan de overkant van de rivier, waar de roze Orinocodolfijnen zwemmen, ontmoeten we Emilio. Onze bootsman vertelt dat we een klein beetje Spaans spreken en vraagt hem of hij langzaam wil praten. Ik ben best een beetje trots. De taalapp Duolingo, de vertaalmachine, handen, voeten en de ´gewoon doen´ mentaliteit, werpen vruchten af. Maar zo diep onder de indruk als we zijn van Colombia, zouden we veel meer willen vragen en zeggen. Maar we hebben er de woorden niet voor.
Bloedvergieten
Lezen, dat helpt. Het boek, de Pizarro’s, een familiekroniek die de bizarre geschiedenis van Colombia vertelt, helpt ons het interne geweld en bloedvergieten, daar waar de rode kleur van de Colombiaanse vlag voor staat, te begrijpen. Ooit begon de strijd vanuit een sociaal oogpunt, strijders die opkwamen voor de armen. Maar de strijd werd harder waardoor extremere linkse guerrilla’s als de FARC en M19 ontstonden en streden tegen rechts. Rijken, de heersende macht, verweerden zich vervolgens met paramilitaire groeperingen. Beiden werkten samen met drugskartels. Criminelen die alleen handelden in het belang van het witte poeder.
Colombia is nu rustig maar voor hoe lang vraagt men zich af? De cocaïneproductie is groter dan ooit en sommigen noemen het een kwestie van tijd tot linkse guerrilla’s weer ten strijde trekken.
We zijn intussen twee uur aan de wandel. Mijn laarzen glijden weg in de modder. Muggen vliegen laag over de grond en het is alsof we in de sauna zitten met kleren aan en niet kunnen ontsnappen. Emilio vraagt ons te stoppen. Hij pakt mijn linkerhand en verbindt mijn rechter met die van Paul. Zijwaarts schuifelen we verder door het bos. Ik vind het spannend want waarom zo voorzichtig? Emilio zegt niets, kijkt alleen naar de bodem. Zit er iets? Maar dan draait hij ons om en wijst naar voren. Daar staat ons cadeau. Een immense, 451 jaar oude telefoonboom. De wortels en de stam zijn gigantisch. Lianen verzorgen de snelweg voor insecten en plek waar papegaaien graag de snavel aan afvegen. Deze krachtpatser heeft elke strijd doorstaan. De klap van de machete op de holle wortel vult het hele woud met een sonore klank die op mijlen afstand hoorbaar is. Vroeger het communicatiemiddel. Nu hebben we er een satelliet voor nodig.
Na een week verlaten we de Amazone. Jammer genoeg blijft het zo hard regenen dat we de Victoria regio niet kunnen bezoeken. Ik had zo graag de grootste lotusbloemen ter wereld willen zien. Kun je je voorstellen dat de bladeren een kind van 40 kilo kunnen dragen? En zo blijft er altijd wel iets te wensen over.
De man was genadeloos
Met een tussenstop in Bogota vliegen we door naar Medellín, in het noordwesten van Colombia. December is de drukste maand van het jaar. Colombianen hebben vakantie en ook hier is het kerst. Lampjes, kerstbomen en overal versiersels. We vragen ons af waarom honderden mensen straat na straat uren in de rij staan. Wat is er toch te doen? De vrouw van het stoffenkraampje vertelt ons dat iedereen voor de pinautomaat staat. Het is vrijdag, betaaldag. Je zult die ene zijn zeg, die een lege automaat treft.
Medellín, was ooit de thuisstad van El Patron. Voor de één een engel, voor de ander de duivel. Pablo Escobar was in de jaren 80 de rijkste man ter wereld. Hij produceerde één kilo cocaïne voor 1000 dollar. Transporteerde de kilo voor 4000 dollar. En de marktwaarde? Die bedroeg 75.000 dollar per kilo. En dat zo’n 2500 keer per dag op hoogtijdagen waarop drie van de vier Amerikanen zijn witte poeder snoven. Dat is een inkomen van 175 miljoen per dag!
Nog altijd zijn er armere Colombianen die hem aanbidden en waar zijn foto als een heiligbeeld in de woonkamer hangt. De drugsbaron wist van gekkigheid niet wat hij met zijn geld aan moest maar belust op status, dat was hij. Hij schonk daklozen huizen, sportvelden, voedsel en scholen en kreeg ze daardoor op zijn hand. Hij werd er bijna president door. Maar hoeveel huizen moet je in hemelsnaam bouwen om de ellende die hij veroorzaakt heeft te compenseren? Hij ging over lijken. Vermoordde duizenden mensen om de weg voor zijn handel vrij te maken. Rechters, politiemensen, onschuldige burgers, de man was genadeloos.
Ook een deel van de huidige jeugd ziet slechts het profiel van een geslaagd zakenman en verheerlijkt hem. Overal vind je souvenirs waar zijn kop op staat alsof het een held is. Zorgelijk. Er is zelfs een museum waar zijn heldenverhaal verteld wordt en zijn meest excentrieke aankopen te bezichtigen zijn. En de inkomsten? Die gaan naar zijn familie. Het is alsof je nog steeds de man steunt. Voor ons moeilijk te begrijpen en uit respect besluiten we niet naar het museum te gaan.

Medellín
En nu? Medellín, de eens zo onveilige, door drugskartels geleide stad, is hip en happening! De stad investeert en vernieuwt. Mensen van over heel de wereld willen hier wonen en werken. Communa 13 was één van de sloppenwijken aan de rand van de stad. Plattelandsmensen die er hun heil zochten. Weg uit het geweld en op zoek naar een toekomst. Nu laat het zien hoe Street art, kleur, dans en muziek licht brengen.
En kijk de metro! Schoner dan in Nederland. Er wordt niet in gegeten. Je ziet geen graffiti en alles is brandschoon. Menig Colombiaan zal je trots vragen of je al een ritje hebt gemaakt. De metro was een geschenk na een gewelddadige periode en gaf weer hoop. Maar juist op deze plek worden we ook gewaarschuwd voor zakkenrollers. Die zijn hier zeer bedreven en we zijn deelgenoot van pogingen. Maar waar op de wereld in welke grote stad zie je dat niet? En denk nou niet aan de stereotype jonge knaap. Het zijn juist onopvallende, behendige stelletjes die acteren.
Je zou denken dat de stad alle ellende zo gauw mogelijk wil vergeten. Maar het tegendeel is waar. Ook de terreur mag verteld worden. Fernando Botero, de kunstenaar van de proporties, is daar een mooi voorbeeld van. In 1995 werd tijdens een festival op het plein een bom onder één van zijn werken geplaatst. De burgemeester destijds had het vernielde exemplaar weg willen halen, maar dan zou het verhaal van de stad volgens de kunstenaar niet meer verteld worden. Botero schonk een nieuw beeld. Het staat nu pal naast het verruïneerde exemplaar. Nog altijd loopt er niemand over dat plein. De bedrijvigheid is eromheen.
We sluiten kleurrijk Medellín af bij restaurant Alambique. Het is te luxe voor de meeste Colombianen waar het minimumloon omgerekend 250 euro per maand bedraagt. Voor ons is het even een zaligheid. We doen ons te goed aan limoenkokosdrank, garnalen deegballetjes en gaar gesudderd vlees. We zijn hier naartoe gewandeld. Op advies van de bediening nemen we een Uber terug in plaats van een gele taxi of de benenwagen. Deze taxi’s staan geregistreerd, zijn te volgen en te betalen met een app. Wel zo veilig.
Haardvuur zoals vroeger
Terug naar het groen! Per bus rijden we naar Guatapé, waar El Peñón, één van de hoogste eilandrotsen ter wereld staat. Een klim van 657 treden ligt voor ons en onze leeftijd ver boven het gemiddelde maar we doen er niet voor onder. Colombianen zijn geen wandelaars. Na een half uurtje staan we boven. Het uitzicht over het gebergte en de meren is net een schilderijtje. In de verte zien we onze cabaña liggen.
Tevreden laten we ons achterover in de terrasstoelen zakken en raken geïntrigeerd door een prachtige Colombiaanse vrouw bij de rand van het uitzichtpunt en een nieuw soort cultuur die ons al langer opvalt. Met links gooit ze haar gitzwarte lange haar naar achteren. Haar rechterarm houdt ze omhoog naar voren met de telefoon in selfiestand. Ze duwt haar heup naar links waardoor de aandacht naar de taille verplaatst. Schouders worden naar achter getrokken en borsten naar voren geduwd. Ze tuit haar lippen en kantelt haar hoofd. De eerste is gemaakt. En niet eens onopvallend. Nee, gewoon in het openbaar. Ze is niet de enige. Veel mensen doen het. Niet één keer maar wel tien keer. Net zolang totdat het de fotograaf naar wens is. Best gek. Vroeger maakte je een foto van het uitzicht en stond er niemand op. Nu is de persoon het middelpunt en vormt het uitzicht slechts een decor. Maar het uitzicht blijft, ook als de camera weg is. Alleen die persoon prominent in het midden die lijkt buiten beeld ineens wel iemand anders.
Na een smerige pizza brengt een tuk-tuk, iets anders gaat hier niet, ons terug naar de cabaña aan het meer. Het is hier uitgestorven en aardedonker. Het is fris geworden maar de muren van het rood betonnen huisje zijn nog warm van de zon. Binnen steek ik een kaarsje aan wat ik van Piet Paul in mijn schoen kreeg. Plots roept er iemand. Een schim, meer kan ik niet zien. Even vind ik het akelig. Paul opent de deur. Daar staat de oudere man die ons vanochtend welkom heette, gekromd met een bos hout op zijn schouders.Om een haardvuurtje te maken. Wat lief! Niet veel later knispert het binnen en staren we in de vlammen totdat het slechts kooltjes zijn. We denken terug aan de tijd dat we nog op de boerderij in Tilburg woonden. Een mooie tijd die er mede voor heeft gezorgd dat we deze reis nu kunnen maken. De kakkerlakken vinden het ook lekker warm en komen spontaan een kijkje nemen. Het brengt ons weer terug naar de realiteit. Als we terug aan boord zijn moeten we eerst de tassen goed controleren!
Koffiepraat
Via Guatapé reizen we door naar Salento. Halverwege, in Santa Rosa de Cabal maken we een paar dagen een tussenstop bij een koffieplantage. Luca, de eigenaar haalt ons op bij de bushalte. Na een half uur hobbelen in zijn jeep, arriveren we bij de Haciënda waar zijn vrouw Alexandra en pitbull Ninõ ons welkom heetten. Het is net alsof we bij familie zijn. Het traditioneel bereide eten is een cadeautje. Net als de koffie. We leren het gehele proces. Over de plant, het kweken, oogsten, selecteren, drogen, branden en bereiden. Voor ons staat vast dat Colombianen de lekkerste koffie maken. Het maakt niet uit of je het nu in een chique restaurant of bij de straatverkoper uit een keteltje drinkt, het is overal goed.
Verder doen we even niet zoveel. We luieren in de hangmat. Het reizen en de opgedane indrukken worden vermoeiend. Blijkbaar brengt het iets teweeg want ik word ontzettend verkouden en heb er de balen in. Het liefst wil ik terug naar de boot. Maar ook dan blijkt op deze plek niets te veel. Menthololie, had ik nu toch maar dat potje in de bus gekocht, een warme kruidendrank en een dag in bed helpen me door de ellendigheid heen. Met een omhelzing, twee zakken koffie en een lift naar het centrum nemen we afscheid van Haciënda Santa Rosanna.

Salento en de nabijgelegen Cocora vallei staan bekend om de metershoge waxpalmen. De kaarsrechte bomen kunnen wel 70 meter hoog worden. De stam is bedekt met een laagje harsachtige was waardoor de kenmerkende grijs marmeren kleur ontstaat. We hijsen onszelf in de stijgbeugels en verkennen te paard. Paul, dit keer duidelijk uit zijn comfortzone heeft een paard dat uit zichzelf niet de meest makkelijke route neemt en ik vermaak me er kostelijk om. En ik? Gewend om te rijden geniet alleen al van de geur van het paard. Het feit dat ze er gezond uitzien en ons beiden enthousiast door de vallei begeleiden maakt me blij! Hoe mooi ook, de vallei is vreselijk toeristisch en de waxpalmen hier zijn stervende. Al gauw horen we dat we een vallei verderop moeten zijn.
Het wordt het duurste maar meest bijzondere uitje van heel onze reis. Slingerend en stoffend per quad banen we ons een weg door het gebergte. De gids op de offroad motor voorop. Hoe verder we komen, hoe kouder en winderiger het wordt. Het is hier serieus hoog met 3350 meter. En wat zo bijzonder is, is dat de bomengrens hier veel hoger ligt dan in Europa. Tot 5000 meter is hier door het klimaat nog steeds groen te bespeuren. Na vier uur zijn we er. We klimmen over een afrastering en stappen door een gifgroene grasweide nog zachter dan dik tapijt. Langzaam lopen we naar de rand van de berg. Wat we dan te zien krijgen is overweldigend. Duizenden kaarsrechte waxpalmen, levend. In alle groeifasen. Van pas uitgekomen zaden tot de langste ooit in een verstillende, diep verscholen vallei.

Niets kan deze plek evenaren
Altijd heb ik gezegd dat er geen mooiste plek op aarde bestaat. Elke plek waar we komen heeft wel iets bijzonders in zich. Maar op dit moment is de Carbonera vallei in Colombia toch echt de allermooiste. Misschien kwam het door het feit dat we zo samen op de quad uren door het gebergte reden en het me deed denken aan vroeger, samen op de motor. Wellicht was het de geur van het bos en de wind die de overweldigende Caribische warmte van ons wegnam? Waren het de groene kleuren die we door de zee en strand ontwend waren geraakt? Of speelden mijn overgang inluidende hormonen op? Het feit dat ik op dat randje van de vallei vol schoot en een totale ontlading voelde was genoeg. En de gids? Die begreep mijn gesnotter. Liet ons zitten, gaf tijd en bood allerlei onbekend lekkers aan uit zijn rugzak. We snoepten guayaba en aten granadilla, de vrucht van de passiebloem. Niets kon deze plek op dat moment evenaren.
Het land komt door zijn verscheidenheid hoog in onze top tien. Net als bij Suriname houdt de geschiedenis ons in de greep. Mensen zijn bescheiden, vriendelijk, trots en positief. Nergens zien we een landschap zo divers. Het Andesgebergte, de zee, de woestijn, het Amazone regenwoud en de valleien.
Ik herinner me de reactie van mama nog toen we vertelden te zullen stoppen in Colombia. Ze vond het maar niks. De associatie met Escobar en de FARC was er meteen en daarin stond ze niet alleen. Veel mensen spraken hun zorg uit en dachten dat we het land beter konden vermijden. De aan ons meest gestelde vraag was: is het daar wel veilig?
Zelf hadden we geen enkel beeld bij Colombia. En toegegeven, het stond niet op ons wensenlijstje. Verdiept hadden we ons er ook niet in. Het zou een land zijn waar we langs zouden varen, waarschijnlijk niet eens zouden stoppen. Een land dat pas begon te leven door de reisverhalen van andere zeilers. En we kunnen oprecht zeggen, er is geen moment geweest dat we ons onveilig hebben gevoeld. Inlezen, onderbuikgevoel en gezond verstand blijken nog altijd goede raadgevers.
Tijd om te gaan
Hoe fantastisch de drie weken op land ook waren, we verlangden terug naar boord. Daar waar Quelinda gepoetst en wel op ons lag te wachten.
Hier wil men maar al te graag iets voor je doen. Allerhande werk wordt aangeboden tegen een gunstige prijs en daar hebben we dankbaar gebruik van gemaakt. De was, de kitnaden aan dek, zonnedoeken voor over de kajuit en het achterdek en de installatie van Starlink. Starlink zorgt ervoor dat we via satellietverbinding altijd internet hebben. Zo’n grote telefoonboom aan boord is ook zowat nietwaar? Zelfs op zee en in de meest afgelegen gebieden op aarde kunnen we nu verbinding houden met alles en iedereen om ons heen. Het is fantastisch!
Na zeven weken Colombia gaan de trossen los. San Blas, de eilanden van de Kuna Yala indianen, here we come!










