Spicy

Ik beweeg mijn pen in het schijnsel van de maan. Slechts een BH, onderbroek en reddingsvest heb ik aan. Dat dit ooit mijn nachtelijk tenue op zee zou zijn, had ik nooit gedacht. Ik ben een koukleum, maar dat ken ik niet meer.
De geluiden om me heen zijn vertrouwd. Eerst het geweld van Quelinda’s boeggolf, dan de ontelbare belletjes langszij, alsof je je oor tegen een glas cola houdt. Op het navigatiescherm kijk ik naar Isla Margarita. Het Venezolaanse eiland was eens de hoofdprijs in de finale van Rad van fortuin, de spelshow uit de jaren negentig, waar Leontien de letterbordjes omdraaide. Nu zeilen we er met een grote boog omheen. Het moet. Het is er gevaarlijk. Het land verkeert al jaren in politieke en economische crisis en is berucht om piraterij.
Het gaat goed. Letterlijk voor de wind. Het grootzeil staat met 1 rif over stuurboord en de kluiver over bakboord. En zo vlinderen we op fietssnelheid 400 mijl westwaarts richting Bonaire. In totaliteit zo’n 2,5 dag varen vanuit Grenada. Bonaire, bijzondere gemeente van Nederland, staat bekend om de rijke onderwaterwereld. We gaan er vooral duiken en freediven. Dat laatste betekent dat je op één ademteug de diepte in duikt. We kijken ernaar uit en toch, afscheid nemen blijft lastig. De tijd in Grenada was hoe dubbel ook, vooral heel fijn.
Een sapje bij George
Grenada blijkt een eiland vol verassingen waar we niet zozeer toerist maar eerder buurman en buurvrouw zijn. Er is een levendige en energieke zeilers community te midden van Grenadianen. Het eiland is mooi, comfortabel en de Caribische sfeer blijft in tegenstelling tot Martinique en Guadeloupe behouden. Althans, dat ervaren wij zo.
Kilometers rijden we met een huurauto langs kust en vissersdorpen. We doorkruisen het eiland vol nootmuskaatplantages. Het zijn noten die rijkelijk tussen fijne blaadjes in middelgrote bomen hangen. Voor ons helemaal nieuw. Aan de buitenkant ziet een nootmuskaat eruit als een harde abrikoos. En als je de bast van de noot afhaalt, verschijnt er een glanzend lakrood schilletje. En daartussen verscholen zit een geurig nootmuskaatbolletje. Wonderlijk hoe dit prachtig rode velletje, gedroogd, de bruine foelie in grootmoeders soep wordt.
De rit over het Spicy Island is fenomenaal maar gaat langzamer dan gedacht. We hebben geen lunch meegenomen en het wordt er, daardoor vooral door mij, niet gezelliger op. Niet eten maakt me bloedchagrijnig. Ik google en kom de Bamboo bar tegen. Op de plaatjes ziet het er vrolijk uit en het is nog geen kwartiertje rijden. Maar eenmaal aangekomen lijkt er niets te zijn. Paul wacht in de auto terwijl ik polshoogte ga nemen en via een kronkelend, stijl straatje de hoek om loop. Ik staar naar een vervallen hotel en een rommelig erf. Een jongeman leunt tegen zijn pick-up en eet een grapefruit. Ik steek mijn hand op en loop naar hem toe. Ik ruik de citrusgeur. Nergens heb ik zulke lekkere gegeten als op Grenada. De tientallen pitten en het pulken aan harde velletjes nam ik graag voor lief. Ik zeg hem waar ik naar op zoek ben. De man vertelt hoofdschuddend dat de Bamboo bar sinds corona verlaten is.
Een oudere man in verschoten, gescheurde kleding komt op ons stemgeluid af. De hond in het houten hok vlakbij verroert zich niet maar blijft me wel observeren.
‘Deze mevrouw is op zoek naar een drankje en wat te eten oom.’
De oudere man, George genaamd, biedt meteen een sapje en een banaan aan. Paul is intussen aan komen rijden en ik wenk hem te komen.
Met twee glazen, waarvan de inhoud nog net niet over de rand klotst, sjokt George naar de andere kant van het huis waar ooit de eetzaal van het hotel was. We volgen. Hij wijst naar de afbladderende verf op de muren en excuseert zich. En dan volgt zijn levensverhaal. De nabijgelegen waterval vond een andere natuurlijke weg. Daarmee was de grootste toeristische trekpleister verdwenen en ook zijn gasten. Nadat zijn vrouw twee jaar geleden overleed aan kanker was de energie maar vooral de liefde om het hotel voort te zetten verdwenen. Ondertussen nip ik aan het lauwe guave sapje en doe alsof ik het hemels vind. We luisteren en luisteren. Er volgt een rondleiding door zijn tuin.
Veel koffie- en bananenplanten zijn verwoest nadat orkaan Ivan in 2004 over zijn grond raasde. Nu kweekt hij anthuriums waarvan de eerste plant notabene uit Nederland kwam. De bedden vol flamingoplanten zijn afgedekt met kokosnootbast. Zo blijft het vocht in de grond en schaduwdoek erboven houdt de zon tegen. Het is er aangenaam. George is trots en geniet zienderogen van het niet meer alledaags verzetje. Hij vertelt over zijn kinderen en hoe het verder moet als hij er niet meer is. Ieder krijgt een gelijk deel of ze nu willen of niet. Ik bewonder zijn levenskracht. We zouden zo nog uren kunnen doorpraten maar besluiten dat het tijd is om te gaan. We vragen of we wat kleingeld als bedankje mogen achterlaten. Dat mag. We rijden verder en sluiten de dag af met een rit naar de supermarkt.
Betrapt!
Een auto en niet hoeven sjouwen met zware spullen is grote luxe maar eigenlijk vinden we reizen met het openbaar vervoer veel leuker. Gewoon, alledaags. Opgaan in de massa en proberen niet op te vallen. Maar dat laatste dat lukt eigenlijk nooit.
De propper van het busje ziet ons. Hij wuift of we mee willen en wacht. In Nederland zou ik hollen, maar hier hoeft dat niet. Te warm. We zijn de eersten en hebben nog alle ruimte. Een straat verder stopt het busje weer en stroomt vol lagereschoolkinderen. De banken voor ons een rijtje meisjes en naast Paul twee jongetjes. Bil aan bil in de warmte op kunstlederen zittingen waar zo meteen alles zal gaan plakken van het zweet. De kinderen kijken wat afwachtend naar ons. Ik breek het ijs door te vragen of ze veel geleerd hebben vandaag. Er wordt synchroon ingestemd. Het meisje voor me, ze lijkt de oudste van het stel, vraagt waarom we zo lang zijn. Ik antwoord dat papa en mama ons dat gegeven hebben en we altijd goed hebben opgelet op school. Dat klonk wijs want het wordt serieus door de kleintjes ontvangen. Het jongetje naast Paul voert al een tijdje een top tot teen onderzoek uit bij Paul. En dan strijkt hij zomaar met zijn handje aan de blonde haren van zijn bovenbeen en moet giechelen als ik hem betrap. Snel trekt hij zijn hand terug. Ik glimlach naar hem. Zoveel haren, zo licht en zo lang dat kennen ze hier natuurlijk helemaal niet. Als we op plaats van bestemming zijn en uitstappen zingt de kleinste hummel van het stel ons toe. ‘Be careful, just walk on the side!’
‘Thank you sweetie, we will!’
Ondeugende blik
Later vertel ik het verhaal van het aaien over Pauls bovenbeen tegen Shademan, de Grenadiaan die in Prikly Bay iedereen voorziet van vervoer en zijn naam dankt aan de liefde voor schaduw, moet er hartelijk om lachen. ‘Here in Grenada we don’t have much hair on the arms and legs.’
Even wordt het gesprek serieus. Toevallig ben ik voor mijn werk namelijk bezig met het schrijven van een nascholing over de huid. Een donkere kleur van de huid is daar een onderdeel van. En wat me duidelijk is geworden dat de donkere huid beter tegen vocht en de warmte kan maar ook droger is, minder haren heeft en deze breekbaar zijn. Kunstige haardracht, kammen en gebruik van chemische middeltjes om te stijlen eisen zo hun tol. Kaalheid komt dan ook vaker voor. Shademan beaamt mijn betoog. Maar dan wordt het hem te serieus en kijkt me ondeugend aan vanuit de achteruitkijkspiegel. ‘We are gifted with other things. God gave us something else. Something big wich woman can play with.’
Weer moet ik erom lachen als ik het plezier in zijn stem hoor.
Ik kan door blijven schrijven. Er is nog zoveel te vertellen. Maar punt.
Het is alweer licht. Het gele vogeltje dat zojuist op het achterdek is geland gaat voorlopig nergens meer heen. Het knijpt zijn oogjes samen van vermoeidheid en wiebelt alsof het elk moment kan omvallen. Rust maar uit zolang als nodig kleintje.
De trip naar Bonaire verloopt fijner dan ooit. Niet vanwege de wind of de kalme zee waar we zelfs in konden zwemmen. Het is ook omdat wij ons rustig voelen na de intense maanden. Geen rouwrandjes maar gouden randjes hebben zich om herinneringen gezet. Niet meer opgejaagd, niet gespannen maar uitgerust. We leven weer in het hier en nu.










